Wat houdt de boel uiteindelijk bij elkaar?

Ter ere van het afscheid van Luc Stevens als wetenschappelijk directeur van NIVOZ leverde Gert Biesta een bijdrage waarbij hij inging op de vraag, “Wat houdt de boel ten diepste bij elkaar?”

Mensen kunnen vanuit twee heel verschillende principes de boel bij elkaar (proberen te) houden, meent Biesta. Het ene principe is vanuit angst, het andere principe is vanuit de vrijheid. ‘En wat ik bij Luc zie – en bij de mensen bij NIVOZ – is een vermogen om in vrijheid te handelen. Niet bedoeld om tegendraads te zijn of om het eigenbelang voorop te stellen – een risico dat bij het vrije handelen altijd op de loer ligt – maar om oprecht te proberen zich te blijven oriënteren op de zaak, op dat wat ertoe doet, op dat wat er op het spel staat, en vooral ook op wie er op het spel staan.’

De vraag ‘Wat houdt de boel uiteindelijk bij elkaar?’ is een prikkelende vraag, vooral omdat het zo een simpele vraag is en tegelijkertijd ook zo een wezenlijke vraag. De wat meer somber gestemden onder ons zijn vaak geneigd om allereerst te kijken naar problemen, naar wat er niet goed gaat, naar wat uit elkaar valt of uit elkaar dreigt te vallen, maar het is belangrijk om niet te vergeten dat er iedere dag ook heel veel is dat goed gaat, in het leven en in het onderwijs.

Dat is opmerkelijk en verdient aandacht, al is het maar om tegengas te bieden aan stemmen die ons willen doen geloven dat het allemaal bergafwaarts zou gaan en dat radicale verandering nodig is om onderwijs en samenleving te behouden voor de totale ondergang. Er zijn natuurlijk problemen, en het is belangrijk om die zo nauwkeurig en helder mogelijk te benoemen, maar er is welzijn, welvaart en geluk – ofschoon nog steeds niet gelijkelijk verdeeld – en schuchtere kinderen en zoekende jongeren groeien nog steeds uit tot mooie mensen en zorgzame ouders die klaar staan om een nieuwe generatie binnen te leiden in de wereld.

Culturen, tradities, praktijken
Veel van wat hier gebeurt, wordt gedragen en gesteund door de culturen, tradities en praktijken die we als mensen in de loop van onze geschiedenis tot ontwikkeling hebben gebracht. Zulke culturen, tradities en praktijken werken vaak tamelijk onzichtbaar; ze lijken hun werk zonder veel inspanning te doen. Maar we moeten natuurlijk niet vergeten dat veel van het werk in opvoeding en onderwijs er juist op gericht is om de nieuwe generatie in die culturen, tradities en praktijken in te leiden, waarmee de nieuwe generatie er tegelijkertijd ook ‘drager’ van wordt.

Het werk voor en de werking van culturen, tradities en praktijken worden eigenlijk pas zichtbaar als er problemen zijn, als de voortgang stokt, of als de nieuwe generatie niet langer drager wil zijn – soms uit onwil, en soms om hele goede redenen. Daarmee zijn opvoeding en onderwijs ook altijd een belangrijk forum om de validiteit van het bestaande, de waarde van traditie te bevragen en beproeven. Opvoeding en onderwijs staan daarmee precies op dit bijzondere punt ‘tussen verleden en toekomst’.

Naast de ‘zachte’ culturen, tradities en praktijken, zijn er de ‘hardere’ regels en instituties. Ook die zijn nodig om datgene wat mensen in de loop der tijd tot ontwikkeling hebben gebracht in stand te houden, te beschermen en te waarborgen. De democratische rechtsstaat is zo een geheel van regels en instituties, net zoals het onderwijs zelf. Regels en instituties zijn belangrijk, maar we weten ook dat regels en instituties, bijvoorbeeld wanneer ze uitgroeien tot bureaucratie, zichzelf in de weg kunnen gaan zitten, vooral als het volgen van regels haaks begint te staan op datgene waar de regels voor bedoeld waren.

Een afstand
In het hedendaagse onderwijs zien we dat vooral in de cultuur van meten en afrekenen, een cultuur waarbij het maar al te vaak niet meer gaat om de vraag of we meten wat we belangrijk vinden, maar in een dynamiek terecht zijn gekomen waar belangrijk wordt gevonden wat wordt gemeten of wat kan worden gemeten. En dat onderwijsgevers vervolgens alleen daarop afgerekend worden, voelt als onrecht. Daarom blijft het belangrijk, om het meer filosofisch te zeggen, om een afstand te houden tussen wetten en regels enerzijds en het idee van recht en gerechtigheid anderzijds, zodat wetten en regels bescherming kunnen bieden tegen onrecht, maar er altijd nog bewegingsruimte is wanneer de wetten en regels dat niet meer (kunnen) doen.

En dat brengt me bij het punt dat ik hier graag wil benadrukken, namelijk dat we nog zoveel culturen, tradities, praktijken, regels en wetten kunnen hebben, maar dat als er geen mensen zijn die zich willen inzetten en zich garant willen stellen voor die culturen, tradities en praktijken en het goede dat daarin besloten ligt, en ook voor de regels en wetten en het recht en de gerechtigheid die daarin geborgd willen zijn, dit alles krachteloos en machteloos is.

Zonder de inzet van mensen zijn culturen, tradities, praktijken, regels en instituties – om het hele rijtje nog maar een keer te noemen – niet meer dan abstracties die in zichzelf en uit zichzelf werkingskracht noch werkingsmacht hebben.  Daarom is de vraag ‘Wat houdt de boel bij elkaar?’ wel interessant, maar kan, wat mij betreft, het enige antwoord daarop eigenlijk alleen de wedervraag zijn ‘En wie houdt de boel eigenlijk bij elkaar?’ – en die vraag verwijst naar mensenwerk en het werk van mensen, als groep en vooral, als het erop aankomt, het werk van individuen.

Vanuit angst of vrijheid
Daarmee zijn we er nog niet helemaal, want mensen kunnen vanuit twee heel verschillende principes de boel bij elkaar (proberen te) houden. Het ene principe is dat van de angst en het andere principe is dat van de vrijheid. We weten allemaal dat angst een slechte raadgever is – het brengt niet bepaald het mooiste van mensen daar boven – en toch steekt angst steeds weer de kop op daar waar mensen proberen hun samenleven vorm te geven. Het moderne onderwijs heeft daar veel last van, en ook, in veel landen, het moderne wetenschapsbedrijf.

Wat we daar vooral zien is de krachtige invloed van de angst om achter te blijven: achter te blijven in nationale en internationale ranglijsten, achter te blijven in de prestatie- en publicatiedruk. De bovengenoemde meetcultuur draagt hier sterk aan bij omdat, onder het mom van objectiviteit en transparantie, de vraag naar wat telt wordt verengd tot de vraag naar wat geteld kan worden. Zodra er cijfers zijn, is er ‘hoger en lager’ wat, vaak zonder veel nadenken, wordt gelezen als ‘beter en slechter.’ Daarmee leidt meten al snel tot elkaar de maat nemen, wat begrijpelijk maakt – maar niet rechtvaardigt – hoe snel een meetcultuur tot een afrekencultuur leidt.

Wie bij dit alles kritische vragen stelt – waaronder de meest kritische vraag of de keizer eigenlijk wel kleren aan heeft, maar ook de vraag of de top van de ranglijst wel een nastrevenswaardige positie is, en of de waarden die in de ranglijst worden uitgedrukt de waarden zijn die ons handelen zouden moeten leiden – wordt maar al te vaak weggezet als een slappeling. Het gebeurde met Liverpool Hope University in Engeland dat niet mee wenste te doen met de universitaire ranglijsten, waarbij er al snel stemmen opgingen dat ze dat makkelijk konden zeggen omdat ze toch niets te verliezen hadden. Het is ook de dynamiek van ‘bullying’ en de tactiek van ‘bullies’, waarbij degenen die niet mee willen doen als ‘losers’ worden neergezet. Om in dat soort situaties niet zomaar met de stroom mee te gaan, maar juist een zekere soevereiniteit te behouden, is uiteraard niet makkelijk – het vereist vermoedelijk een combinatie van moed en koppigheid – maar het is precies daar dat het verschil ligt tussen handelen vanuit angst en handelen vanuit de oriëntatie op vrijheid.

Luc in beeld
En daar komt voor mij Luc in beeld. Ik ontmoette Luc begin jaren ’90 op de Universiteit Utrecht, waar hij als hoogleraar werkzaam was en ik een baan kreeg in het domein van de (theoretische) pedagogiek. Het was een periode waarin de duimschroeven van de academische prestatiecultuur in snel tempo werden aangedraaid: niet slechts ‘publish or perish,’ maar meer nog ‘publish’ in het lijstje van tijdschriften-dat-er-volgens-een-of-ander-system-toe-doet, of anders ziet het er slecht voor je uit.

Of datgene wat er in die tijdschriften werd gepubliceerd ook bij draagt aan de humanisering van opvoeding en onderwijs – om er maar eens een ambitie tegenaan te leggen – was eigenlijk niet echt de vraag, net zoals er niet echt vragen werden gesteld over de methodendwang en de beperkte visie op wetenschap en wetenschappelijkheid die het gevolg waren van de exclusieve focus op publiceren in zogenaamde ‘toptijdschriften.’

Luc opereerde daar anders in, waarbij hij zich juist niet liet sturen of dwingen door de logica van ‘outputs’,maar altijd vragen naar betekenis en zin vooropstelde. Daarmee was hij een ‘outlier‘, zoals het in het Engels heet, en ik heb hierboven al aangegeven wat er met zulke ‘outliers’ kan gebeuren in situaties waarin angst het leidende principe is. Wat ik bij Luc zag, en dat was opmerkelijk en uitzonderlijk, was soevereiniteit, dat wil zeggen een vermogen om in vrijheid te handelen. En dat was niet bedoeld om tegendraads te zijn of om het eigenbelang voorop te stellen – een risico dat bij het vrije handelen altijd op de loer ligt – maar om oprecht te proberen zich te blijven oriënteren op de zaak, op dat wat ertoe doet, op dat wat er op het spel staat, en vooral ook op wie er op het spel staan.

Die impuls zie ik uitvergroot terug bij NIVOZ dat, tegen een bepaalde ‘mainstream’ in, probeert om eenzelfde soevereine ruimte en eenzelfde soeverein discours tot stand te brengen en in stand te houden, vanuit het besef dat het in het onderwijs niet alleen om uitkomsten en opbrengsten mag gaan, maar dat de menselijke maat ook aandacht en verzorging behoeft. En daarbij gaat het zowel om de menselijke maat van het onderwijs zelf – onderwijs dat ruimte biedt voor het kind en de jongere om te zijn – als om de menselijk maat voor degenen die onderwijs iedere dag weer tot stand proberen te brengen. Solidair met de leerling, maar zeker ook solidair met de leraar.

Het is eigenlijk heel bijzonder om te zien dat de kwaliteit die ik bij Luc ontwaarde – of misschien is het beter om te zeggen: de kwaliteit die ik in Luc ontmoette – uitvergroot is terug te zien bij  NIVOZ. Die kwaliteit is daar langzaamaan tot cultuur, traditie en praktijk geworden. De impuls van Luc is, anders gezegd, ‘werelds’ geworden en aan een eigen leven begonnen, precies zoals onze kinderen uiteindelijk hun eigen leven ter hand moeten nemen en ‘werelds’ moeten worden, dat wil zeggen, de stap de wereld in moeten zetten.

Het is noodzakelijk dat we onze kinderen de vrije ruimte geven om hun eigen weg te gaan. Zo bezien zouden we kunnen zeggen dat het zowel noodzakelijk als zinvol is om afscheid te nemen van onze kinderen zodat ze hun eigen weg in de wereld kunnen gaan. Precies daar ligt pedagogisch gezien de zin van afscheid – of we daar nu zelf zin in hebben of niet.

Zin in Afscheid – een liber amicorum – is niet van, maar vóór Stevens. Twintig schrijvers geven een prachtig beeld van de betekenis van Luc Stevens’ werk. Het boek werd uitgereikt op dinsdag 13 maart 2018, ter gelegenheid van zijn terugtreden als algemeen directeur van stichting NIVOZ. Het is niet meer te verkrijgen.

Bron: www.nivoz.nl